Dit artikel kreeg ik niet gepubliceerd in De Morgen. Teveel wendingen, teveel terreur in Parijs...
De
euthanasievraag van een geïnterneerde, de kroniek van zijn aangekondigde dood,
en de laatste wending in het dossier stellen een aantal evoluties van het hele
euthanasiedossier op scherp. Deze zijn in de kiem altijd aanwezig geweest, maar
komen nu helemaal aan de oppervlakte. Meteen plaatst dit ons nog duidelijker
voor minstens drie uitdagingen en keuzes.
De eerste
evolutie is de toenemende band tussen euthanasie en economische rationaliteit. Een
grondreden voor de voorgestelde euthanasie was het gebrek aan gepaste opvang
voor geïnterneerden, terwijl die luttele kilometers verder in Nederland wel
voorzien is. Dat justitie aanvankelijk wel de toelating gaf om deze man te
transfereren naar de ziekenboeg in Brugge voor een euthanasie maar onvoldoende
initiatieven ontwikkelde om geïnterneerden buiten gevangenismuren op te vangen,
is dubbelzinnig. In hoofde van de justitieverantwoordelijke en voor de lijdende
kan het zeker een barmhartig gebaar zijn. Voor de maatschappij echter liet men
door die mogelijke ‘vrijlating’ ook de gedachte ontsnappen dat economie en
euthanasie nauw gelinkt zijn: je krijgt geen aangepaste zorg, wel euthanasie.
Deze
bezorgdheid omtrent aangepaste zorg geldt mutatis mutandis voor veel grotere
groepen, bijvoorbeeld de personen met dementie. Ook daar blijft marge voor
verbetering. We beschikken in België weliswaar over een mondiaal bijna uniek
palliatieve-zorgsysteem dat alle zorgsituaties covert. Toch zijn de Woon- en
Zorgcentra met hun vele dementerenden juist de minst bedeelden op dit punt. In
de volgende jaren zal het aantal dementerenden gevoelig stijgen en zo ook het
kostenplaatje. In welke mate sluipt de goedkope euthanasieoplossing in het
hoofd van beleidsmakers, en vooral: in het hoofd van de zieken zelf? Geen vrije
keuze zonder goede zorgmogelijkheid: de casus van de geïnterneerde is er alleen
een extreme uiting van.
De tweede
evolutie betreft het type persoon dat in toenemende mate euthanasie vraagt.
Euthanasie verbinden de meesten onder ons met het typebeeld van de
kankerpatiënt, die in een terminale fase is met hoofdzakelijk een ondragelijk
lichamelijk lijden. Net zoals de geïnterneerde, ontmoeten we nu een toenemend
aantal nieuwe euthanasievragers, met nog vrij lange levensverwachting, die
ondraaglijk psychisch lijden en waarvan de medische uitzichtloosheid minder
duidelijk is. De beslissende factor om euthanasie te vragen is bij hen niet
zodanig lichamelijk maar wel geestelijk lijden: niet willen tot last zijn,
toenemende afhankelijkheid, angst voor wat komt, de zin niet inzien van deze
laatste maanden of jaren, therapeutische burn-out, en gewoon de vaste wil om te
sterven. Dat iemand psychisch ondraaglijk lijdt omdat hij jaar in jaar uit 23
op 24 uur in een cel zit, is ‘enkel’ een exponent van die trend.
Maar dat
artsen aarzelen om daarop in te gaan geeft even scherp de nieuwe ontwikkeling
aan. Naast het subjectief criterium van het ‘ondraaglijk lijden’, dienen zij
ook het noodzakelijk objectief criterium van medische uitzichtloosheid te
bepalen. En die medische uitzichtloosheid wordt nu onduidelijker: wanneer is
een psychiatrische ziekte, zoals o.a. bij een geïnterneerde, definitief medisch
uitzichtloos (4% van alle euthanasies)? Dat is veel moeilijker te bepalen dan
bij een kanker of bij een zenuwaftakeling zoals ALS en MS.
Dit voert
naar een derde evolutie die de casus van de geïnterneerde uitvergroot: we gaan
van euthanasie naar geassisteerde suïcide. Daarmee bedoel ik niet de wijze van
levensbeëindiging (een drankje in plaats van een spuitje), maar wel het
veranderend karakter van euthanasie. Een levensbeëindiging van een terminale
kankerpatiënt die fysisch zwaar lijdt en bedlegerig is, is niet hetzelfde voor
een arts als iemand doden die binnenwandelt met weerbarstige chronische
niet-kankerpijn of met beginnende Alzheimer. Weer verschillend is het bij een
psychiatrische zieke die nog tientallen jaren kan leven maar wel al negen
suïcidepogingen achter de rug heeft, of die geïnterneerd is. Nog anders is de
levensmoeë oude weduwe met artrose, slechte ogen en wat hartlijden, in een
Woon- en Zorgcentrum. Levensbeëindiging krijgt meer het karakter van
geassisteerde suïcide. Nu het verzoek van de geïnterneerde geweigerd werd, komt
een andere weinig uitgesproken vraag naar boven: moet de maatschappij het
mogelijk maken dat mensen op een propere manier uit het leven kunnen stappen
wanneer zij dat willen, ook zonder ondraaglijk lijden en zonder medische uitzichtloosheid?
Suïcide voorkomen en helpen uitvoeren zijn twee opdrachten die een nieuwe paradox
vormen.
De
euthanasievraag van een geïnterneerde legt voor mij minstens drie uitdagingen
bloot: 1. Een financiële: euthanasie kan geen alternatief zijn voor zorg;
mogelijkheid van goede zorg is een voorwaarde om eventueel van euthanasie te
kunnen spreken. 2. Een therapeutische en educatieve: ondraaglijk psychisch
lijden vraagt om geestelijke zorgmiddelen. Hoe goed beheersen vooral fysisch
geschoolde zorgverleners die? Welke plaats krijgt lijden in de opvoeding? 3.
Een maatschappelijke: beschouwen we de toename van euthanasie en daarin de
tendens naar geassisteerde suïcide vooral als een overwinning van de
zelfbeschikking of ook als een maatschappelijk probleem en een zorg-wekkende
evolutie?
Marc Desmet
Geen opmerkingen:
Een reactie posten