vrijdag 9 januari 2015

Euthanasie bij een geïnterneerde: een vergrootglas voor het hele euthanasiedossier


Dit artikel kreeg ik niet gepubliceerd in De Morgen. Teveel wendingen, teveel terreur in Parijs...

De euthanasievraag van een geïnterneerde, de kroniek van zijn aangekondigde dood, en de laatste wending in het dossier stellen een aantal evoluties van het hele euthanasiedossier op scherp. Deze zijn in de kiem altijd aanwezig geweest, maar komen nu helemaal aan de oppervlakte. Meteen plaatst dit ons nog duidelijker voor minstens drie uitdagingen en keuzes.

De eerste evolutie is de toenemende band tussen euthanasie en economische rationaliteit. Een grondreden voor de voorgestelde euthanasie was het gebrek aan gepaste opvang voor geïnterneerden, terwijl die luttele kilometers verder in Nederland wel voorzien is. Dat justitie aanvankelijk wel de toelating gaf om deze man te transfereren naar de ziekenboeg in Brugge voor een euthanasie maar onvoldoende initiatieven ontwikkelde om geïnterneerden buiten gevangenismuren op te vangen, is dubbelzinnig. In hoofde van de justitieverantwoordelijke en voor de lijdende kan het zeker een barmhartig gebaar zijn. Voor de maatschappij echter liet men door die mogelijke ‘vrijlating’ ook de gedachte ontsnappen dat economie en euthanasie nauw gelinkt zijn: je krijgt geen aangepaste zorg, wel euthanasie.

Deze bezorgdheid omtrent aangepaste zorg geldt mutatis mutandis voor veel grotere groepen, bijvoorbeeld de personen met dementie. Ook daar blijft marge voor verbetering. We beschikken in België weliswaar over een mondiaal bijna uniek palliatieve-zorgsysteem dat alle zorgsituaties covert. Toch zijn de Woon- en Zorgcentra met hun vele dementerenden juist de minst bedeelden op dit punt. In de volgende jaren zal het aantal dementerenden gevoelig stijgen en zo ook het kostenplaatje. In welke mate sluipt de goedkope euthanasieoplossing in het hoofd van beleidsmakers, en vooral: in het hoofd van de zieken zelf? Geen vrije keuze zonder goede zorgmogelijkheid: de casus van de geïnterneerde is er alleen een extreme uiting van.

De tweede evolutie betreft het type persoon dat in toenemende mate euthanasie vraagt. Euthanasie verbinden de meesten onder ons met het typebeeld van de kankerpatiënt, die in een terminale fase is met hoofdzakelijk een ondragelijk lichamelijk lijden. Net zoals de geïnterneerde, ontmoeten we nu een toenemend aantal nieuwe euthanasievragers, met nog vrij lange levensverwachting, die ondraaglijk psychisch lijden en waarvan de medische uitzichtloosheid minder duidelijk is. De beslissende factor om euthanasie te vragen is bij hen niet zodanig lichamelijk maar wel geestelijk lijden: niet willen tot last zijn, toenemende afhankelijkheid, angst voor wat komt, de zin niet inzien van deze laatste maanden of jaren, therapeutische burn-out, en gewoon de vaste wil om te sterven. Dat iemand psychisch ondraaglijk lijdt omdat hij jaar in jaar uit 23 op 24 uur in een cel zit, is ‘enkel’ een exponent van die trend.

Maar dat artsen aarzelen om daarop in te gaan geeft even scherp de nieuwe ontwikkeling aan. Naast het subjectief criterium van het ‘ondraaglijk lijden’, dienen zij ook het noodzakelijk objectief criterium van medische uitzichtloosheid te bepalen. En die medische uitzichtloosheid wordt nu onduidelijker: wanneer is een psychiatrische ziekte, zoals o.a. bij een geïnterneerde, definitief medisch uitzichtloos (4% van alle euthanasies)? Dat is veel moeilijker te bepalen dan bij een kanker of bij een zenuwaftakeling zoals ALS en MS.

Dit voert naar een derde evolutie die de casus van de geïnterneerde uitvergroot: we gaan van euthanasie naar geassisteerde suïcide. Daarmee bedoel ik niet de wijze van levensbeëindiging (een drankje in plaats van een spuitje), maar wel het veranderend karakter van euthanasie. Een levensbeëindiging van een terminale kankerpatiënt die fysisch zwaar lijdt en bedlegerig is, is niet hetzelfde voor een arts als iemand doden die binnenwandelt met weerbarstige chronische niet-kankerpijn of met beginnende Alzheimer. Weer verschillend is het bij een psychiatrische zieke die nog tientallen jaren kan leven maar wel al negen suïcidepogingen achter de rug heeft, of die geïnterneerd is. Nog anders is de levensmoeë oude weduwe met artrose, slechte ogen en wat hartlijden, in een Woon- en Zorgcentrum. Levensbeëindiging krijgt meer het karakter van geassisteerde suïcide. Nu het verzoek van de geïnterneerde geweigerd werd, komt een andere weinig uitgesproken vraag naar boven: moet de maatschappij het mogelijk maken dat mensen op een propere manier uit het leven kunnen stappen wanneer zij dat willen, ook zonder ondraaglijk lijden en zonder medische uitzichtloosheid? Suïcide voorkomen en helpen uitvoeren zijn twee opdrachten die een nieuwe paradox vormen.

De euthanasievraag van een geïnterneerde legt voor mij minstens drie uitdagingen bloot: 1. Een financiële: euthanasie kan geen alternatief zijn voor zorg; mogelijkheid van goede zorg is een voorwaarde om eventueel van euthanasie te kunnen spreken. 2. Een therapeutische en educatieve: ondraaglijk psychisch lijden vraagt om geestelijke zorgmiddelen. Hoe goed beheersen vooral fysisch geschoolde zorgverleners die? Welke plaats krijgt lijden in de opvoeding? 3. Een maatschappelijke: beschouwen we de toename van euthanasie en daarin de tendens naar geassisteerde suïcide vooral als een overwinning van de zelfbeschikking of ook als een maatschappelijk probleem en een zorg-wekkende evolutie?

 

Marc Desmet

Geen opmerkingen: